De jaren vijftig markeerden het begin van kunstmatige intelligentie (AI) als een zelfstandig onderzoeksveld. Terwijl eerdere decennia de theoretische basis legden, begon AI in deze periode vorm te krijgen als een wetenschappelijke discipline. Alan Turing stelde de fundamentele vraag: "Kunnen machines denken?" en legde met zijn werk de basis voor het begrip machine-intelligentie.
Dit tijdperk werd gekenmerkt door optimisme en grote ambities: wetenschappers dachten dat AI binnen enkele decennia menselijke intelligentie zou evenaren. Hoewel deze voorspellingen te optimistisch bleken, legde het onderzoek uit de jaren 50 de basis voor de AI-revolutie die zou volgen.
In 1950 publiceerde Alan Turing zijn invloedrijke paper "Computing Machinery and Intelligence", waarin hij de vraag stelde: "Kunnen machines denken?" Omdat het moeilijk is om "denken" exact te definiëren, stelde hij een praktische test voor: de Turingtest.
De test werkt als volgt:
De Turingtest werd de eerste echte maatstaf voor machine-intelligentie en is nog steeds een belangrijk concept binnen AI. Hoewel moderne AI-systemen de test kunnen manipuleren, blijft het een fundamenteel idee in het debat over kunstmatige intelligentie.
De term "Artificial Intelligence" werd voor het eerst gebruikt in 1956, tijdens de Dartmouth-conferentie in de Verenigde Staten. Dit was een bijeenkomst van vooraanstaande wetenschappers, georganiseerd door John McCarthy, Marvin Minsky, Nathaniel Rochester en Claude Shannon.
De conferentie bracht onderzoekers samen die later de pioniers van AI zouden worden. Het optimisme was groot: men dacht dat AI binnen 20 jaar menselijke intelligentie zou evenaren. In werkelijkheid bleek de uitdaging veel complexer.
Een van de grote doorbraken in deze periode was de ontwikkeling van LISP door John McCarthy in 1958. LISP werd de eerste programmeertaal speciaal ontworpen voor AI en bleef decennialang de standaardtaal binnen het veld.
LISP werd de favoriete taal voor AI-onderzoek en speelde een grote rol in de ontwikkeling van expertensystemen en natuurlijke taalverwerking in de decennia erna.
In 1959 ontwikkelde Arthur Samuel een zelflerend damspel op een IBM-computer, wat een vroege vorm van machine learning was. Zijn programma kon zelf strategieën verbeteren door ervaring, in plaats van alleen te vertrouwen op vooraf geprogrammeerde regels.
Dit was revolutionair omdat het betekende dat een machine kon leren zonder menselijke tussenkomst—een kernprincipe van moderne AI. Samuel introduceerde ook de term "machine learning", waarmee hij de basis legde voor een van de meest invloedrijke takken van AI.
Wetenschappers in deze periode waren buitengewoon optimistisch. Ze dachten dat AI binnen enkele decennia menselijke intelligentie zou bereiken.
Dit leidde in de daaropvolgende decennia tot het eerste "AI-winter", waarin de vooruitgang stagneerde. Maar de fundering die in de jaren ’50 werd gelegd, zou later cruciaal blijken voor de doorbraken in AI.
De periode 1950-1960 was cruciaal voor de geboorte van AI. Turing stelde de fundamentele vraag over machine-intelligentie, McCarthy ontwikkelde de eerste AI-programmeertaal en Samuel introduceerde machine learning.
Ondanks het optimisme en de overschatting van AI’s korte-termijnpotentieel, legde dit decennium de wiskundige, filosofische en technische basis voor alle latere AI-ontwikkelingen.
Zonder deze pioniers zou AI vandaag niet bestaan.